De hufter op het witte paard - Kapitel 2
opdoen sigaretten uitdrukken in de wasbak.
Verrukkelijk!
Ik wil dat het altijd zo blijft. Ook als het over twintig jaar niet meer `Rouge pour les lèvres’ heet maar `Dekkende stift voor de rimpelige oude lip’ en wij geen zijdeachtig waas meer dragen maar ondoorzichtige kousen. Maakt niet uit. Het is gewoon leuk.
Toen Jo en ik even voor achten in de taxi stapten, voelden we ons veertien – en we gedroegen ons ook zo. Jo vertelde de chauffeur schuine moppen terwijl ik op de achterbank een kerf in mijn metershoge hak met een Edding-stift overschilderde. Jo had mij haar nachtblauwe kokerjurkje geleend dat op geniale wijze al mijn probleemgebieden aan het oog onttrok en mijn sterke kanten accentueerde.
Het is namelijk helaas zo dat ik er van voren bijna precies zo uitzie als van achteren. Dat wil zeggen, mijn achterwerk is wel lekker strak en rond, maar helaas is mijn buik net zo rond en heel wat minder strak. Mijn borsten zijn het noemen niet waard en liggen ver uit elkaar. Als ik naar de ene kijk verlies ik de andere uit het oog. Maar toen ik deze avond in mijn decolleté keek, blikte ik – wonderbra zij dank! – in een diepe, veelbelovende kloof. Ach, ik was in een opperbest humeur en verrukkelijk wellustig.
`I need some hot stuff, baby, tonight!’
Toen Jo en ik over de rode loper naar de ingang zweefden, voelde ik de goedkeurende blikken van de mannen om ons heen op mij rusten. Ik glimlachte mild maar ongenaakbaar.
Mijn glimlach verdween toen ik in de gaten kreeg dat Veronica Ferres achter mij liep. Nooit begrepen wat mannen daar nou aan vinden. Net een gedeprimeerde pannenkoek en haar acteerprestaties worden schromelijk overschat. Jo verordonneerde dat ik mijn goede humeur niet mocht laten verpesten. Ik gehoorzaamde.
Het was een heerlijk feest, afgezien van de slaapverwekkend saaie drie uur durende filmprijsuitreiking aan het begin. In het begin was ik nog opgewonden, zat voor elke bekendmaking van de winnaar solidair in de zenuwen en slikte tijdens de dankwoorden liters tranen weg. Maar dat werd steeds minder. En op een gegeven moment kon ik die hele ongein niet meer aanhoren.
`Als ze dit op tv laten zien, wordt het tot drie kwartier samengevat,’ fluisterde Jo mij toe, terwijl een documentairefilmer uit Halle zijn team bedankte `zonder wie dit fantastische stuk werk nooit tot stand was gekomen blablabla dus eigenlijk komt deze prijs mij helemaal niet toe blablabla’.
`Dan blijven we de volgende keer toch lekker thuis om het op tv te zien,’ fluisterde ik terug. Dat was ondankbaar, ik weet het, ik was per slot van rekening maar `intr.’, maar ik had honger en kreeg zure oprispingen van alle sekt op een lege maag.
`Kan ik even naar de wc of kom ik dan op tv?’ vroeg ik Jo.
`Ga maar. Het is toch bijna voorbij.’
Ik steggelde door het smalle gangpad richting uitgang, niet zonder de afkeurende blikken van Til Schweiger, Senta Berger en Mario Adorf te trekken. Laatstgenoemde keek volgens mij eerder weemoedig. Misschien wilde die arme stakker ook wel naar de wc, maar moest hij eerst nog een prijs afhalen. Buiten in de schitterend versierde hal (Lichtslingers! Ik ben dol op lichtslingers!) fleurde mijn humeur in een keer op.
Er waren pakweg 23.000 kelners bezig het buffet klaar te zetten. En wat voor een buffet! Zeekreeft! Langoesten! Carpaccio van zalm! Vitello tonnato! Rosbief met de omvang van mijn bovenbenen! Fruitsalade! Chocolademousse!
Het water liep mij in de mond terwijl ik langs de volgeladen tafels richting damestoilet liep. Ik duwde de klapdeur open en stond ineens in een onwaarschijnlijk piespaleis. Overal spiegels, overal marmer. Naast de porseleinen wastafels hing niet zo’n griezelige heteluchtautomaat die je huid wel verbrandt maar niet droogt, zodat de eerstvolgende die je de hand schudt een vies gezicht trekt, nee, hier lagen keurige stapeltjes frisse, witte handdoekjes klaar.
En naast het stapeltje handdoekjes zat een verschrompeld toiletdametje op een krukje en keek mij vol verwachting aan.
Daar heb ik nou zo’n hekel aan. Ik krijg acuut problemen met wateren als ik het idee heb dat er iemand zit mee te luisteren. Het zal mij eeuwig een raadsel blijven hoe mannen het voor elkaar krijgen om staand naast elkaar te plassen. Hoe doen ze dat? Praten ze ondertussen? Waarover? Hoe is het als je chef naast je zijn blaas staat te legen? Urineopstopping? Salarisonderhandelingen?
Ik ben een keer in de sauna het hoofd van de grafische afdeling tegen het lijf gelopen. Pijnlijk, pijnlijk! Hij zat nog naast me ook. Rook penetrant.
`Ik vind dat mensen die een zekere positie bekleden niet naar een openbare sauna moeten gaan,’ zei ik. Dat was niet slim, ik weet het, maar de waarheid ontglipt je altijd het eerste als je niet weet wat je moet zeggen.
Hoe dan ook, het toiletdametje keek mij vriendelijk aan en mijn blaas ging op slag in staking. Dus deed ik alsof ik alleen maar mijn handen kwam wassen. `Ik kom alleen even mijn handen wassen,’ zei ik opgewekt. `Het is daarbinnen ook zo warm.’
Het dametje knikte welwillend. En omdat ik dolblij was in dit vip-gekkenhuis eindelijk een normaal mens te ontmoeten, en ik sowieso een sterke hang heb naar de arbeidersklasse (ik heb ooit met een elektricien geslapen), kletsten we nog een tijdje door.
Ik leerde allerlei wetenswaardigheden over het toiletgedrag van mannen en vrouwen. De dames zijn, verbijsterend genoeg, minder schoon maar wel heel wat kleinzieliger dan de mannen. En als ze moeten overgeven, lijken ze de toiletdame daarvoor hoogstpersoonlijk verantwoordelijk te houden en behandelen haar dienovereenkomstig beroerd. Mannen beschouwen de herenplee eerder als een ontspanningsplek, waar ze helemaal zichzelf kunnen zijn. Ze geven een royale fooi en zetten pas vlak voor ze de klapdeur weer doorgaan hun ik-ben-belangrijk-gezicht weer op.
Op dat moment realiseerde ik mij met een schok dat ik mijn handtas in de zaal had laten liggen en dus geen kleingeld bij me had. Ai! Hoe moest ik hier nou weer uit komen? Wat zou ze wel niet van mij denken? `Komt hier even leuk amicaal doen, en dan knijpt ze ertussenuit.’
Vertwijfeld kwebbelde ik verder.
`Hebt u al iets van dat verrukkelijke buffet daarbuiten gehad?’ vroeg ik. `Ik neem aan dat de mensen die hier werken tijdens de prijsuitreiking eten?’
`Welnee,’ zei ze. `Ik heb een paar boterhammen bij me. Van het buffet moeten wij afblijven.’
Hè? Wat? Hoezo? Zit dat moedertje daar op haar krukje in haar marmeren pissoir, ruimt de rotzooi achter de kont van de prominenten op en krijgt nog niet eens een armzalige zeekreeftschaar?
Mijn sociale bewustzijn kwam in opstand. Wat zou Marx hier wel niet van hebben gezegd? Geen flauw idee, heb Marx nooit gelezen, maar genoeg over hem gehoord om te weten dat hij zijn grijze baardharen een voor een zou hebben uitgetrokken.
`Weet u wat!’ riep ik strijdlustig. `Ik haal voor u wat van het buffet. Waar hebt u zin in? Zeekreeft? Vitello tonnato? Carpaccio?’
Ze keek me enigszins verward aan. `Ach, van alles wat, misschien?’
Ik zoefde naar buiten. Ik, strijdster voor de onderdrukten, redster der armen. De Jeanne d’Arc van de toiletdames! Weg met het kapitaal! Wij zijn het volk!
De prijsuitreiking was net afgelopen en de eerste kapitalisten drongen al richting buffet. Maar ik was sneller. Ik pakte een groot bord en stapelde het in recordtijd vol met het beste van het beste. Ik ben weliswaar enigst kind, maar mijn vader is een stevige eter en ik heb dus al jong geleerd wat het betekent om te moeten vechten om te overleven en om binnen luttele seconden het grootste stuk vlees uit te kiezen en in te pikken. Bovenop legde ik – als manend symbool voor de decadentie van de heersende klasse – een zeekreeft.
Duur maar dood.
Handig balanceerde ik het overvolle bord door de steeds dichter wordende massa donkere pakken en schitterende robes. Ik hield mijn oog gericht op de klapdeur achter in de zaal. Ik zag niet hoe Uschi Glas stond te smoezen met Iris Berben, ik zag niet hoe Mario Adorf opgelucht in de herentoiletten verdween. Ik zag alleen de klapdeur, het bordje dames en daarachter, voor mijn inwendige oog, het toiletdametje met haar boterhammen in de tas.
Twee meter voor de ingang van de wc veranderde mijn leven.
Vanuit mijn ooghoek zag ik hoe een donker pak zich losmaakte uit de menselijke druiventros. De man die bij het pak hoorde deed twee, drie stappen achteruit om zich vervolgens zwierig om te draaien.
Het volgende moment zag ik een zeekreeft vliegen, geflankeerd door een portie met kaviaar gevulde aardappels en enkele plakken rosbief. De hele dooie beestenboel vloog in de richting van de klapdeur met het bordje dames – die net op dat moment openging.
Als in slowmotion landde de zeekreeft, duur maar dood, in een decolleté, net onder het aquamarijnen collier. De bijgerechten kwamen terecht op de donkerrode Helmut Lang-jurk en op de Prada sandaaltjes van de dame die twee uur geleden de prijs voor beste vrouwelijke hoofdrol had gewonnen.
Ikzelf lag boven op een man. Ik keek in zijn van schrik en pijn opengesperde ogen, mijn knie had zich blijkbaar tijdens mijn val in zijn kruis geboord. Dat was mijn eerste ontmoeting met dr. Daniel Hofmann.
De beste vrouwelijke hoofdrol vluchtte na een seconde waarin ze van schrik verstijfd was het toilet in. Daar sloot zij zich op in een toilethokje waaruit zij, zo las ik de volgende